Lesplan klassen 1 t/m 6
Periodeonderwijs en vaklessen
Een schooldag begint met een aaneengesloten lesgedeelte van twee uur, de ‘periode’. In de periode staat gedurende een aantal weken één vak centraal. Dat kan rekenen of taal zijn, maar ook een vak waardoor de leerlingen hun omgeving en de wijdere wereld beter leren kennen. In de praktijk staan die weken echt helemaal in het teken van dat vak. Hierdoor kan de leerkracht in die periode een goede opbouw van dat vak realiseren. Dit doet hij onder meer door de lesinhoud zo gevarieerd mogelijk aan te bieden. Er zijn klassikale oefeningen, groepsopdrachten en kleine toneelopvoeringen.
Daarnaast biedt de periode de mogelijkheid de leerlingen individuele opdrachten te geven en kunnen ze de lesstof op verschillende manieren, waaronder kunstzinnig, verwerken. Op deze manier kan de opbouw goed en samenhangend tot stand komen en kunnen de leerlingen er geconcentreerd aan werken omdat ze hun aandacht niet hoeven te verdelen over (te) veel vakken. Ook valt er hierdoor voor de kinderen veel te beleven en kan ieder kind zijn eigen ingang tot de leerstof vinden. Na deze periode zakt de opgenomen stof in een andere bewustzijnslaag weg.
Hierna wordt de lesstof in de oefenuren verder verwerkt totdat het kind de stof daadwerkelijk beheerst. Bij het aanleren van alle nieuwe vaardigheden zijn oefening, geduld en doorzettingsvermogen nodig.
In de eerste drie klassen krijgen de kinderen periodes rekenen, taal en heemkunde/biologie. Vanaf klas 3/ 4 zijn krijgen ze ook aardrijkskunde en geschiedenis. In klas 5/6 komt het vak natuurkunde erbij. In het onderstaande overzicht staat het aantal weken periodes per klas en per schooljaar aangegeven.
We zijn in het onderstaande overzicht van 39 hele lesweken uitgegaan.
Naast het onderwijs van de klassenleerkracht, krijgt uw kind al vanaf de eerste klas lessen van vakleerkrachten. Deze lessen komen iedere week op dezelfde dag en tijd terug en vormen een vast onderdeel van de dag. Tot de vaklessen op onze school behoren o.a. rekenen en taal, Engels, schilderen, muziek, handwerken, handvaardigheid, gymnastiek en vormtekenen.
Taal
In de eerste klas komen de letters voort uit de vertelstof. De “koningsletter” vloeit bijvoorbeeld voort uit het verhaal over de koning, waarvan op het schoolbord een tekening staat. Vanuit de gestalte van de koning ontstaat de letter k. Schrijven is nauw verbonden met het luisteren en spreken.
De motorische vaardigheden die het kind nodig heeft voor het schrijven, oefent hij met het tekenen en vormtekenen. Lopen en spreken op ritme aan de hand van kinderversjes ondersteunen het proces. De kinderen lezen de letterbeelden eerst vanaf het schoolbord, dan vanuit hun eigen schrift en vervolgens uit boeken.
De tweedeklassers ontwikkelen taalgevoeligheid en taalkennis aan de hand van toneelspel, versjes en ritmiek. Het schrijven sluit aan op wat de kinderen hebben gehoord en zelf gesproken. In het tweede jaar is er onder andere aandacht voor combinaties van klinkers. De kinderen oefenen in het vormgeven van letters en de verbindingen ertussen. Vormtekenen dient als voorbereiding op de overgang naar het aan elkaar schrijven in de derde klas.
Vanuit de beelden van de vertelstof maken de derdeklassers kennis met de werkwoorden, de zelfstandige naamwoorden. Spellingregels en gebruik van leestekens krijgen betekenis en toepassing. Open en gesloten lettergrepen krijgen in het derde jaar eveneens aandacht. De taal krijgt nu kader en vorm. De leerlingen schrijven zelf verhaaltjes en versjes die aansluiten op de stof of voortvloeien uit de eigen beleving. Technisch en begrijpend lezen gaan voort.
Samenhangend met de beelden uit de Edda, waarin toekomst, heden en verleden aan bod komen, leert de vierdeklasser de werkwoordstijden en –vervoegingen. Gedichten, spraakoefeningen en rijm komen aan bod en dienen mede als oefening voor goed taalgebruik en sociale vaardigheden. De leerling schrijft opstellen en verhalen om in woorden uitdrukking te leren geven aan eigen belevenissen.
Spelling van werkwoordsvormen en de samenhang tussen vormen, tijd en onderwerp, vormen de leerstof voor de vijfde klas. Aangevuld met de actieve en passieve vorm van het werkwoord, trappen van vergelijking en directe en indirecte rede, wordt de grammatica verdiept. Deze kennis past de vijfdeklasser toe in werkstukken die hij afwisselend met de hand schrijft of met de computer maakt. Het behandelen van uitdrukkingen en zegswijzen brengt dubbelzinnigheden in het taalgebruik aan het licht.
De zesdeklasser oefent zich in het ontleden van zinnen, in het helder en duidelijk schrijven in verschillende stijlen en vormen, waaronder ook brieven, en in het discussiëren en luisteren als sociale vaardigheid. Hiermee grijpt de taal terug op de redevoeringen in de Romeinse tijd.
Begrijpend lezen en technisch lezen worden uitgebreid geoefend.
Rekenen
De eersteklassers leren rekenen vanuit het doen. Tellen met kastanjes, kralen en ballen en met handen en voeten door middel van klappen en stampen. De eerste tafels van vermenigvuldigen oefenen de leerlingen door middel van ritmisch lopen om vervolgens de stof te verwerken in het periodeschrift; optellen, aftrekken, delen en vermenigvuldigen.
In de tweede klas passen de leerlingen deze vier hoofdbewerkingen op talloze wijzen toe om goed thuis te raken in de wereld van de getallen. In deze klas wordt een begin gemaakt met het automatiseren van de tafels van vermenigvuldiging en worden getallen tot 100 verdeeld in groepen.
De tafels van 1 t/m 12 dient de derdeklasser te beheersen. In de derde klas rekenen de leerlingen aan de hand van situaties uit het dagelijks leven, zoals kassabonnen en prijzen van producten.
De vierdeklasser begeeft zich in de wereld van de breuken en bekwaamt zich in het vermenigvuldigen met twee cijfers. Daarnaast blijft hij oefenen met grotere getallen en het hoofdrekenen, dat in het vijfde jaar wordt uitgebreid naar wegen en meten. Het metrieke stelsel doet zijn intrede: omtrek, oppervlakte en inhoud. Tevens leert de vijfdeklasser breuken vermenigvuldigen en delen.
De zesde klas beoefent het rekenen naar aanleiding van praktische situaties: breuken en procenten in bankzaken, verhoudingen op schaal zoals landkaarten, en de basiswetten van de meetkunde, zodat de geheimen van cirkels, drie- en veelhoeken zich laten ontrafelen.
Heemkunde of wereldverkenning
Heemkunde legt de basis voor de latere aardrijkskunde, biologie en geschiedenis. In de eerste klas is heemkunde erop gericht belangstelling te wekken voor de natuur, voor planten en voor dieren. Het gaat hierbij om de directe omgeving waarin de leerlingen wonen en leven. Ook in de tweede klas stimuleert heemkunde de kinderen tot een bewustere en fantasievolle verbinding met de eigen omgeving. In de derde klas is er meer gerichte aandacht voor de omgeving en hoe deze is ontstaan. Er komen nieuwe elementen bij, bijvoorbeeld de relatie tussen mineralen, planten, dieren en mensen en hoe deze elkaar nodig hebben.
In klas 3/4 gaat heemkunde over in aardrijkskunde, biologie en geschiedenis en heeft dan vooral betrekking op de eigen woonomgeving. De leerling maakt kennis met de historische, culturele, sociale en economische ontwikkelingen van de stad/het dorp. Verder leert de vierdeklasser zijn eigen plaats in de wereld te vinden en te bepalen met behulp van de windrichtingen, het kompas en het tekenen van eenvoudige kaarten.
Aardrijkskunde
Vanuit de eigen woonplaats verkennen de kinderen van klas 3/4 Nederland: dijkaanleg, kanalisatie en polders komen aan bod, naast topografische kennis van steden, wegen, kanalen en spoorlijnen. In klas 5/6 volgen de leerlingen (figuurlijk) een van de grote rivieren van oorsprong tot monding. Ook een product wordt van grondstof tot eindproduct gevolgd. De leerlingen leren gedetailleerde kaarten en tekeningen maken. De leerlingen van klas 5/6 gaan aan het werk met klimaten en leefomgevingen, gebergten en gesteenten. De topografische kennis breidt zich uit naar andere werelddelen.
Geschiedenis
De vroege culturen tot en met de Griekse cultuur komen in de klas 5/6 aan bod. De kinderen uit klas 5/6 verdiepen zich in de opkomst en ondergang van Rome, de volksverhuizingen en de Middeleeuwen. Denkt u bijvoorbeeld aan Karel de Grote, de kruistochten en de pracht en praal van de islamitische rijken.
Biologie
Bij het vak biologie gaat het om de samenhang van mens en zijn omgeving. Zo hebben de kinderen uit klas 3/4 een dierkundeperiode: wat verbindt de mens met de dieren en de dieren met de mens? De leerlingen werken dit thema onder andere uit in tekst, teken- en boetseerwerk. In de klas 5/6 wordt plantkunde aangeboden als inzicht in de samenhang en totaliteit van het plantenrijk. Biologie krijgt tot slot vorm in het onderzoeken van de dode minerale natuur in samenhang met plant, dier en mens.
Natuurkunde
De natuurkunde periode in de klas 5/6 begint bij fenomenen uit het leven. Het zelf waarnemen en beschrijven van verschijnselen met betrekking tot geluid, licht, warmte, elektriciteit en magnetisme zijn belangrijk. Wat is er te zien, te ruiken, te voelen en te beleven? De leerlingen oefenen hun zintuigen en leren wetmatigheden kennen.
Bewegingsonderwijs: euritmie en lichamelijke opvoeding
Euritmie is een kunstvorm waarbij gesproken woord en muziek door gebaren en bewegingen zichtbaar worden gemaakt. Hoewel euritmie in eerste instantie een kunst is, speelt het esthetische aspect op de school een ondergeschikte rol. Euritmie sterkt de wilskracht van het kind, het bevordert de emotionele ontwikkeling en het sociale gedrag. Het versterkt het bewustzijn van de ledematen, waardoor er een basis ontstaat voor innerlijke beweeglijkheid en concentratie. Wekelijks worden er lessen lichamelijke opvoeding verzorgd.
Engels
Al vanaf de kleuterklas wordt er spelenderwijs kennis gemaakt met de Engelse taal. Er worden liedjes, versjes en Engelse spelletjes gedaan. In de hogere klassen wordt de Engelse les zo ingericht dat de lesstof aansluit op de jaarthema’s. Eenvoudige grammaticale regels worden aangeleerd en toegepast. Voorts wordt er gewerkt aan taalvaardigheid en Engelse vocabulaire.
Burgerschapsvorming
De leerkrachten maken gebruik van verhalen uit uiteenlopende tijden en culturen, die tezamen een bedding vormen voor het toekomstig burgerschap van de kinderen. Het individuele burgerschap wordt verstevigd en ontwikkeld. Middels deze verhalen wordt een vertaalslag gemaakt naar de huidige samenleving. Het participerend burgerschap wordt hierdoor aangesproken. Vanaf klas 5/6 wordt een begin gemaakt met het kritisch-sociaalburgerschap.
Sociale redzaamheid
Naast de lessen verkeer, vinden wij het belangrijk dat kinderen de volgende vaardigheden gedurende hun loopbaan ontwikkelen:
– weerbaar zijn
– contacten kunnen leggen en handhaven
– kunnen functioneren binnen een groep
– hulp kunnen vragen en kunnen bieden
– kunnen omgaan met eigen gevoelens en rekening kunnen houden met gevoelens van anderen
– verantwoordelijkheid kunnen dragen voor eigen en andermans spullen
– kunnen omgaan met regels
– kritisch om kunnen gaan met invloeden van “buiten”
Op de Leeuwenhartschool maken wij gebruik van de regenboogmethodiek. De regenboogmethodiek is een methode voor sociale vaardigheid en burgerschapsvorming die is ontwikkeld bij de Begeleidingsdienst voor Vrijescholen en die zeer goed aansluit op het vrijeschool onderwijs.
Verkeer
In de klassen 1/2 , 3/4 , 5 en 6 wordt verkeersles gegeven. We gebruiken daar verkeerskrantjes voor. Er worden ongeveer vier praktische verkeerslessen per jaar aan alle klassen gegeven, ook de kleuters. In klas 5 of 6 doen de kinderen mee aan het verkeersexamen. Hiermee sluiten we aan bij de doelstellingen zoals opgesteld in het programma www.schoolopseef.nl.